De laatste tijd ‘regent’ het baby’s in mijn omgeving. Dus toen mijn vriendin onlangs zei dat haar baby sinds kort ‘mama’ kan zeggen, was deze blog geboren. 😉 Want hoe leren baby’s eigenlijk praten? Wanneer komen de eerste woordjes? En hoe verloopt de taalontwikkeling van een kind verder? Ze beginnen met een absolute nullijn en ontwikkelen zich in een relatief korte tijd tot echte taalnerds. Nooit meer in je leven leer je zo snel een taal als in het begin. Hoe die taalontwikkeling bij baby’s precies verloopt? Ik leg het je hieronder stap voor stap uit!
Taalontwikkeling bij kinderen kun je indelen in vier fasen (met de gemiddelde leeftijden in jaren):
1: De prelinguale periode (0 tot 1 jaar)
Een mondvol, zeg dat wel. Maar nog niet voor een baby. Prelinguaal betekent voortalig, omdat een baby op dat moment nog geen taal gebruikt. Maar dat betekent niet dat ie hier nog geen taal leert. Het begint allemaal met voldoende input en… goed luisteren.
Al voor de geboorte is het gehoororgaan zeer sterk ontwikkeld en wordt een baby als het ware getraind om naar het geluid van stemmen, met de moederstem in het bijzonder, te luisteren. Op dat moment kan ie nog geen specifieke spraakgeluiden horen, maar kan ie al wel luisteren naar het ritme. Het ritme van het Nederlands is bijvoorbeeld heel anders dan dat van het Italiaans of het Chinees. Vanaf de geboorte gaat de eerste fase in van de prelinguale periode.
Fase 1: huilen/schreien en vroege luisterontwikkeling (geboorte tot 6 weken)
Vanaf de eerste seconde is het goed raak en ik hoef deze fase ook niet uitgebreid uit te leggen aan kersverse ouders. 😉 Zie het huilen als een (langdurige) geluidstest: werken de longen, de stembanden? Zijn alle voorwaarden aanwezig om later te kunnen leren praten? Ja? Janken!!
Voor een baby is huilen/schreien een manier om interactie uit te lokken, want ja.. praten kan nog niet. Als de moeder of de vader de baby sussend toespreekt, produceert zij/hij allemaal lip-, kaak- en tongbewegingen, die de baby vervolgens probeert na te doen. Ook al komt er nog geen geluid uit, toch zijn dit al de eerste bewegingen richting het uiteindelijke praten.
Fase 2: vocaliseren (6 weken tot 4 maanden)
Pasgeboren baby’s zijn specialisten in het uit elkaar houden van allerlei spraakklanken – zelfs spraakklanken die helemaal niet in hun moedertaal voorkomen. Het is dan ook flink werken voor een baby, want alle dagen bestaan uit luisteren, nadoen, luisteren, nadoen. Herhaling, herhaling.
En de hersenen zijn ondertussen flink aan het werk om patronen te ontdekken en te onthouden. Elke taal heeft namelijk zijn eigen patronen (grammatica). Er vindt in deze fase ook meer communicatie plaats: kijken, lachen, gapen. Juist om die interactie uit te lokken en die input te ontvangen: HALLO, IK BEN HIER! 😉
De baby ligt nu ook vaak meer ontspannen wakker in plaats van te huilen, waardoor ouders ook meer tegen hem gaan praten. En dus ontstaat er ruimte om wat klanken zelf proberen uit te spreken: vocaliseren. Denk aan:
a-a-a
eu-eu-eu
u-u-u-uh
eh-eh-eh
Mijn eerste woorden voor het ontbijt ’s ochtends vroeg dus. 😉
De ouders en verzorgers van een baby gaan nu ook steeds gekker praten: korte zinnetjes, rare woorden en vooral een hele hoge stem. Vroeger noemden ze dit motherese, maar niet alleen de moeder spreekt tegenwoordig zo tegen baby’s. Dus houden we het op verzorgerstaal, voor de nerds: babytalk of child directed speech (CDS). Hoe dat precies klinkt? Nou, zo:
Fase 3: vocaal spel (4 tot 7 maanden)
Vanaf vier maanden speelt er al heel veel bij de taalontwikkeling van een baby, ook al kun je het niet meteen merken. Bij vier maanden herkent ie al het verschil tussen stemhebbende en stemloze klanken. Euh, wat? Nou, leg je vinger op je strottenhoofd, ter hoogte van je stembanden en zeg na elkaar de letters b en p, d en t, v en f, z en s. De trillers zijn stemhebbend en de niet-trillers zijn stemloos. 😉
Ook kunnen ze klinkers van elkaar onderscheiden in woorden met één lettergreep. Lettergrepen zien ze al als een geheel en niet meer als een verzameling losse klanken. Er is nu ook stilaan ruimte voor conversatie: ouders en baby maken om de beurt geluid, en de baby stopt zelfs even met het vocaal spel als het de ouder hoort praten.
Fase 4: brabbelen (7 maanden tot 13 maanden)
Tijdens de laatste fase van de prelinguale periode is een baby volop aan het brabbelen:
ba-ba-ba
da-da-da
ma-ma-ma
https://www.youtube.com/watch?v=voylzpGxtjs&w=100%&h=315
In deze fase komt er ook een ‘moedertaalfilter’ op zijn taalontwikkeling. In het eerste halfjaar kunnen baby’s alle spraakklanken ter wereld herkennen en leren produceren. Maar na dit halfjaar vangen ze alleen de informatie op die belangrijk is voor de moedertaal, en wordt de rest als het ware weggefilterd. Het is ook logisch, want als baby zijnde hoor je niet dagelijks Portugees, Engels, Russisch en Turks – evenveel als je Nederlands hoort (er even van uitgaand dat dit je moedertaal is ;)).
Een voorbeeld is het Xhosa. Weleens gehoord van deze Afrikaanse kliktaal? Alle baby’s kunnen dit leren. Jij en ik helaas niet meer. Probeer het maar!
Over het algemeen geldt: hoe langer het duurt voor een baby om die moedertaalfilter te plaatsen, hoe langzamer de woordenschat groeit. Baby’s van tien maanden die nog steeds aandacht besteden aan ‘buitenlandse’ klanken, hebben op tweejarige leeftijd een kleinere woordenschat dan baby’s die de moedertaalfilter al na een halfjaar onder de knie hebben.
In deze fase leert een baby ook het verschil tussen lange en korte klinkers. Want man en maan hebben verschillende betekenissen. In het Spaans is het verschil tussen a en aa minder belangrijk, dus verliezen Spaanse baby’s ook het vermogen om dat onderscheid te maken.
Net als het verschil tussen r en l: in het Nederlands is dat verschil erg belangrijk, maar in het Chinees minder (sommige Chinese talen hebben zelfs geen r). Vandaar alle grapjes over nummel viel met lijst… Kortom, de baby ontwikkelt zich nu tot een Nederlandse taalspecialist. Ondanks dat ie nog veel luistert om alle patronen te ontdekken in de moedertaal, begint de spraak ook al op gang te komen. Stapje voor stapje…
2: De vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar)
Goed, het eerste jaar zit erop, dus het is hoog tijd om te leren praten. 😉 In deze vroeglinguale periode verandert het brabbelen in betekenisvol taalgebruik. En dat gaat eigenlijk vrij simpel: van ba-ba-ba gaat een baby via de éénwoordfase over naar de twee- en meerwoordfase.
Fase 1: de éénwoordfase (1 tot 1,5 jaar)
Het moment dat een baby zijn eerste woordje uitspreekt kan tussen 8 en 18 maanden plaatsvinden. Dit zegt helemaal niks over zijn uiteindelijke taalontwikkeling of eventuele achterstanden. Het is niet niks om een taal te leren, en de een neemt daar meer tijd voor dan de ander. 😉 In deze éénwoordfase beginnen ze met het uitbreiden van het brabbelen:
ba-ba-ba –> baba
da-da-da –> dada
ma-ma-ma –> mama
De eerste woorden zijn een mix van bestaande en niet-bestaande woorden. Inspiratie voor bestaande woorden komt uit de directe omgeving: het benoemen van personen, dieren, voorwerpen en actie uit het dagelijkse leven. Dit is vaak ook het moment dat alle volwassenen mannen papa zijn, alle gemotoriseerde voertuigen auto en alle viervoeters poes. Overextensie dus. 😉
Als een baby dat ene woord ook vragend of ontkennend maakt, hebben we het over holofrasen: éénwoordzinnen. Voorbeeld: de baby wijst naar een hond en zegt vragend: poes? Of: hij zegt ete (eten) en schudt hevig nee. Geen honger dus. 😉
Fase 2: de twee- en meerwoordfase (1,5 tot 2,5 jaar)
Tussen 15 en 24 maanden vindt er een woordenschatexplosie plaats bij het kind. En dus komen er in korte tijd veel nieuwe woorden bij. In deze fase is de baby een peuter geworden en stopt ie geleidelijk aan met brabbelen om alleen maar in woorden te praten. De peuter gaat hier ook meer vragen stellen en uitdrukken of hij het eens of oneens is:
i da? = wat is dat?
ja lezen = ik wil graag boekjes lezen
Toch blijven de woorden die de peuter gaat uitspreken simpel: er ontbreken (vaak de laatste) letters (wate = water), ze bestaan vaak uit herhalende lettergrepen (zoals keke = kijken), en twee of meer medeklinkers na elkaar (ook wel: consonantenclusters) worden nauwelijks uitgesproken (wot = wortel, mut = muts). Denk dus niet dat een kind al hele uitgebreide verhalen kan vertellen in de meerwoordfase, maar denk eerder aan de telegramstijl van Lucky Luke:
3: De differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar)
In deze fase komen alle taalblokken aan bod en timmert het kind qua taal flink aan de weg. De differentiatiefase valt ook niet toevallig grotendeels gelijk met de kleuterfase. Het kind gaat naar de kleuterschool en verruimt zijn belevingswereld. De volgende taalblokken maken een grote ontwikkeling door in deze fase:
- Fonologie (klankleer): de nog ontbrekende klanken worden verworven, niet dat ze al geheel foutloos worden gebruikt… Maar dat is een ander verhaal. 😉 Kinderen leren spelen met klanken, laten nog steeds eindletters en medeklinkers weg (goe = goed, stik = strik) en ze maken volop gebruik van gliding (diejetuin = dierentuin, jijaf = giraf).
- Semantiek (betekenisleer) & woordenschat: driejarigen kunnen ongeveer 1.000 woorden actief produceren en er al een heleboel meer begrijpen. Sommige begrippen worden nog steeds te breed gebruikt, net als in de vroeglinguale periode (overextensie). Kinderen proberen in deze fase ook meer betekenissen uit woorden te halen, om het logischer te maken: “De fee dat is omdat die altijd naar het feest gaat, toch?” 😉
- Syntaxis (grammatica) & morfologie (woordvorming): het kind leert niet alleen meer woorden kennen, hij gaat nu ook andere type woorden gebruiken, zoals lidwoorden: de, het en een. Dit deed ie voorheen niet of nauwelijks. Ook komen er meer verbindingswoorden bij: en toen, als, want, maar. Door uitspraken als ik heeft gevald wordt duidelijk dat kinderen niet alleen leren door herhaling (van de ouder/verzorger), maar ook door regels toe te passen. Oké, dit gaat niet altijd goed, maar hé, iedereen maakt fouten. Daar leren we van. 😉
- Pragmatische, metalinguïstische en communicatieve aspecten: de kleuters denken na over het gebruik van hun eigen taal, corrigeren zichzelf en vragen om uitleg. Ze praten niet alleen meer met volwassenen, maar ook met leeftijdsgenoten. Daarnaast hebben ze het niet meer alleen over het hier en nu, maar ook over andere plaatsen, tijden en algemene dingen: “Dragen alle opa’s een bril?”
Door al het taalgeweld dat de kleuter in deze fase meekrijgt, tezamen met de snelheid van de socio-emotionele ontwikkeling, de fantasie-ontwikkeling en de denkontwikkeling, maakt hij hier ook een periode door van niet-vloeiend spreken. Een gevalletje information overload – error dus. 😉
4: De voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
In deze fase trapt de ontwikkeling op de rem: het tempo gaat niet meer zo snel als in de differentiatiefase. De gemiddelde actieve woordenschat van een vijfjarige zit tussen 3.000 en 4.000 woorden, de passieve woordenschat tussen 6.000 en 8.000 (tot soms wel 14.000!). Kortom: receptie voor productie (eerst begrijpen, dan doen). In deze fase worden de puntjes op de i gezet. Niet dat alle puntjes echt allemaal gezet zijn als het kind 9 jaar is, maar toch. Er moet ergens een streep worden getrokken (waar ontzettend veel discussie over is, natuurlijk). 😉
Het proces van een taal verwerven gaat in deze fase over naar een taal leren. Doordat het kind naar school gaat, leert het ook andere aspecten van taal: lezen en schrijven. Het kind gaat hierdoor ook passieve, langere en samengestelde zinnen maken. Foute woordvormen kunnen echter nog tot 9 à 10 jaar blijven voorkomen: ik heef, ik zegde en schippen.
Kinderen worden in de voltooiingsfase nog meer bewust van hun taalgebruik. Ze praten bijvoorbeeld met broers of zussen dialect, terwijl ze op school meer de standaardtaal gaan spreken. Ze denken ook meer na over de betekenis van woorden, worden als het ware kleine filosofen: “In Australië zijn daar veel straaljagers?” Wat ook duidelijk wordt uit dit voorbeeld, is dat ze niet alleen meer over zichzelf praten, wat zij meemaken, zien, doen en denken, maar ook wat anderen doen en denken. Ze houden ook rekening met welke informatie de ander nodig heeft om zijn eigen verhaal te kunnen volgen.
Na deze fase begint het dus pas echt… 😉
5: Enkele belangrijke kanttekeningen
De fases lopen natuurlijk over in elkaar en de leeftijden zijn gemiddelden. Het ene kind zal pas praten als ie twee of drie jaar is, de ander kan niet snel genoeg beginnen en kletst al de oren van je hoofd rond acht maanden. 😉 Waar dat precies aan ligt is niet helemaal duidelijk, maar het is grotendeels afhankelijk van véél EN gestructureerde input. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat ook genetische factoren een rol spelen. Maar ja, daar kun je niks aan veranderen.
Kortom: veel praten tegen je baby. En nee, het kind voor de televisie zetten als input, helpt niet. Het is juist de sociale interactie met een persoon die hier het zwaarste telt, want, zoals altijd: kwaliteit gaat boven kwantiteit!
6: De kritische periode
Want wat gebeurt er eigenlijk als je die input niet of nauwelijks krijgt vanaf je geboorte? Het zou natuurlijk immoreel zijn om dit te testen, maar helaas bestaan er wel zulke wolfskinderen: kinderen die niet door mensen hebben leren praten en gedragen, maar door dieren. Denk maar aan Mowgli in de Disney-film The Jungle Book. Kunnen zij ooit nog de ‘menselijke’ taal leren spreken?
Meer weten over Mowgli in het echt? Check dan deze vijf wolfskinderen met dierenmanieren.
Vroeger dachten taalkundigen dat er een kritische periode was voor taalverwerving, samenhangend met de lateralisatie van de hersenen. Het moment dat óf de linkerhersenhelft óf de rechterhersenhelft dominant blijkt. Nu wordt er eerder gesproken over een sensitieve periode, die tot aan het einde van de puberteit loopt. Kortom: wil je een of meerdere talen vloeiend spreken en allemaal op moedertaalniveau beheersen? Begin er dan op tijd mee! 😉
En natuurlijk is zo’n sensitieve periode niet als enige doorslaggevend. Naast leeftijd spelen ook intelligentie, taalaanleg, persoonlijkheid, leerstijl, taalcontact, taalaanbod en sociaal-culturele factoren een rol. Maar geloof mij: het is nog steeds (relatief) makkelijker om een tweede taal te leren als je 22 bent, dan als je 62 bent. 😉 Te veel moeite of te weinig zin? Ga dan voor deze shortcut:
Heb je iets aan deze blog gehad of wil je meer weten over dit onderwerp? Laat een reactie achter of stuur me een berichtje via Facebook of Instagram!
Bronnen:
Boogaard & Jansen – De taalcanon: Alles wat je altijd al had willen weten over taal
Goorhuis & Schaerlaekens – Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen
Schaerlaekens & Gillis – Kindertaalverwerving: Een handboek voor het Nederlands
Een eenvoudige handleiding voor de spreektaalontwikkeling is het Praatboek
Bedankt voor je reactie, Theo. Klinkt interessant, waar kan ik meer informatie vinden over het Praatboek?
Het Praatboek is te bestellen bij bol com
Doel is taalontwikkeling te stimuleren en zo ook leesonderwijs voor te bereiden
Laat een reactie achter